1. |
||||
onspreekbaar
o red mij uit dit koude huis
onspreekbaar
mijn handen breken
op de muziek die uit de
wolken lachend zingt en
neerligt en lachend neerligt
onspreekbaar
o red mij uit dit koude huis
onspreekbaar
neem mij mee
op een lange reis
daar waar de hemel
de populier kust
daar waar de vissers
volle netten ophalen
neem mij mee en ik zal
in je schoot liggen net
als het landschap in
de grijze pij van de
ceremonieuze hemel
neem mij mee ik ben
een rijk iemand
onspreekbaar
o red mij uit dit koude huis
onspreekbaar.
|
||||
2. |
||||
In de bedding
van je heupen wil ik slapen
door de hemel van je
ogen bedekt
je voeten zijn ver en toch
behoren ze bij je als een
vlieger zijn ze opgelaten
in een zomerdag
ik woon
in een ander huis; soms
komen we elkander tegen
ik slaap altijd zonder jou
en wij zijn altijd samen.
ik vaar
steeds verder van je lichaam af
ik ben op een lange reis
waar zal ik je terugvinden
langs de kust
op het eiland
jij bent de enige.
|
||||
3. |
||||
heel in de verte hoor ik
het toeteren van autos en
ik denk aan jou tussen
de huizen en pratend of
langs de mensen heenlopend.
was je maar op dit schip
waar ik alleen ben en
me ongelukkig voel.
ik zie je lopen in je vuile
broek met het overhemd slordig
eruit; ik zie je ergens voor
een toonbank koffie drinken
waarom ben je niet
bij mij, op een donker schip
en waarom loop je alleen
in de nacht, in de verblinde stad.
ik zou willen zeggen: pas op
voor de autos, kijk uit met oversteken
maar in angst verdrink ik
waarom heb je me toch laten gaan
nu ben ik alleen,
en kijk in de nacht naar
de wind in de golven naar de
witte maan en de matrozen.
|
||||
4. |
||||
In de dieren heb ik je teruggevonden
mijn kleine oogje mijn molen zonder wieken
en op dit deuntje gaan wij langs het strand:
haal de zon uit de dageraad
ik wil niet leven zonder toekomst
als zij mij stem niet horen zullen
als zij dromen in hun menselijke duisternis
als zij mijn stem niet horen
is het leven veel korter
ik wil niet langer dromen in de wereld
zonder uitkomst maar ik wil mij levend maken
ik wil een wereld maken van mijn lichaam
niet wegstromend van narigheid
maar lachend en vol dansen
ik ben alleen
wie is er om ja tegen me te zeggen
wie is er om te helpen
ik wil een zon maken in de nacht.
|
||||
5. |
||||
o heb mij lief
ik ben de verlorene, degene
die weg zou blijven toen
het zo laat werd en de
avond gebood: ga mee
ik ben degene
die te vroeg is gekomen en te
vroeg is weggegaan ik ben
de verklede koning op de weg
ik ben de overal gezochte man
ik ben het die gestolen heeft.
o kus mij, o omarm mij
ik heb lang in de regen gestaan
ik heb lang op de bus gewacht
ik heb geen taxi kunnen krijgen
ik heb lang wakker gelegen
ik heb ontzettend gedroomd
ik heb niets gegeten
ik heb gestolen
o kus mij, o omarm mij
ik ben de witte slanke jongen
ik ben degene die droomde
ik ben de schim in de regen
ik ben de danser, de dirigent
ik ben de man bij het avondrood
ik ben het lichaam
ik ben de enige.
|
||||
6. |
||||
'T is laat al in de nacht. Doodstil is 't huis.
Niets hoor 'k dan klokgetik en gasgesuis.
Met dwaze drukte zie 'k de slinger gaan,
Opglanzend, doffer glimlicht, af en aan.
'T is, of me in 't kleine, domme ding verscheen
De wijze tijd, en ernstig knikte: Neen.
De tafel ligt vol opgeslagen boeken:
Mijn leven heb 'k vermorst met wijsheid-zoeken.
De bladengolving lijkt een sneeuwbergketen,
De kille toppen van het mensch'lijk weten.
In 't laagland hoopte ik 't uitzicht-boven wijd:
Steeds wijder welfde zich de oneindigheid.
In blauwe slierten hangt sigarendamp
Als vage mijmeringen om de lamp;
Koud valt het licht uit grijs omwolkte kap
Op sneeuwgebergt' van starre wetenschap.
Zoo zat ik iedere avond, jaar na jaar;
Aan kennis heette ik rijk, ik bedelaar.
En 't was, zooals men vaak in droomen ziet:
Je mÒèt iets vinden, en je kunt het niet.
'K ga naar 't balkon: lichtkevers op de landen.
Zie 'k hier, daar, ginds, angstige lichtjes branden.
Glimworpje Blijdschap, waagt het op te zweven,
Spartelt zich dood in 't smartenweb van 't leven.
Ontzaglijk straalt Orion's majesteit.
Ik haat, haat, haat zijn ziellooze eeuwigheid.
Glorie van werelden, wat gaat ze me aan?
Die 't meest me liefhad, heb 'k verdriet gedaan.
'T geluk van 't leven heb ik niet geteld:
Die 't meest ik liefhad, heb ik 't meest gekweld.
'K had eens een troost: die ik heb liefgehad,
Bewaart de herinn'ring als een heil'ge schat.
En borende sekonden knaagden stuk
Beider herinn'ring, en mijn grootst geluk.
Tot berusting is ook die smart vergleden.
Dof hoor 'k de zee; ver, als het dood verleden.
En 'k ga weer zitten; luister naar het gas.
En 't is zoo vreemd: net of 'k een ander was.
Onwerklijk staan de dingen om me heen.
Het gaslicht suist. De slinger knikt van Neen.
|
||||
7. |
||||
Twee Reddeloozen - Martinus Nijhoff
Zij gaat 's nachts vaak naar de haven
Waarheen ze vroeger met mij ging,
Aan de eeuwige zee, aan de sterren,
Vraagt ze waarom het voorbij ging -
En de wind en de lichten der schepen
Zeggen dat al wat voorbijgaat
Op een reis is zonder thuisreis
Naar een einde waar niemand ons bijstaat -
[In mijn hooge verlichte venster
Tusschen schoorsteene' en torenklokken
Heb ik tegenover den hemel
Een eenzame voorpost betrokken.]
In alles te kort geschoten,
Staar ik bij het raam op de stad
En vraag: was ik grooter geworden
Wanneer ik had liefgehad?
|
||||
8. |
||||
wij zijn zonder wijsheid
in deze nacht gevallen
die donkerder, wijzer is
dan de nacht van ons plezier
levend in het water van
deze sluier ben ik een maan
schreiend aan Japan's hemel
een waaier dronken van wind
en de uren gaan pratend
tegen elkander over het water
een drijvend theehuis waar
geliefden het fluitspel afluisteren
nee niet langer nee niet
langer ik wij moeten tezamen
uit vissen gaan ik heb de zeilen
mijn liefje de zeilen geprobeerd.
|
||||
9. |
||||
het vliegtuig, de droevige werkelijkheid
die door haar dromen schrijdt
zij kent de zon niet
als een mossel in haar schelp
is zij opgesloten
strak waren de wolken zo hoog
geen hart klopt hier en geen angst
wiekt door de lagen. Een rivier
kijkt zelfgenoegzaam in haar spiegel
beneden en weet
dat de nacht haar zal verdrukken.
|
||||
10. |
Dof Violet - Dèr Mouw
04:24
|
|||
Dof violet is 't west en paarsig grijs.
Nog wandel 'k door het zwaar berijpte gras,
En hoor naast me op de vaart het fijn gekras
Van schaatsen over 't hol rinkelend ijs:
Ik heb 't gevoel, of 'k op 't bevroren glas
Cirk'lend, zwevend, zwenkend op kunst'ge wijs,
Met 't buigend bovenlichaam daal en rijs:
'T is in mijn rug, of 'k zelf op schaatsen was.
Zo hoop 'k dat, langs wiens geest mijn verzen glijen,
Alleen, in paren, of in lange rijen,
Schomm'lend op maat en rijm van hollands staal,
Dat hij de wind, die mij droeg, zelf hoort waaien,
En 't fijn slieren en 't heerlijk brede zwaaien
Voelt van zijn eigen stemming in mijn taal.
|
||||
11. |
||||
dit leven zachtjes ken ik het
zachtjes loop ik eruit
als een kind uit de zandbak
ik stroom vol
met vredige zoetigheid
deze man goed kende ik hem
ik liep steeds met hem mee
zoals een kind langs het strand gaat
de zee groet
in langzame statigheid
er zijn zoveel andere levens
en zoveel andere mannen
een jongen speelt op een fluitje
in de avond
met vredige zoetigheid
dit leven zachtjes ken ik het
ik loop steeds eruit
zoals een kind uit het strand gaat
vol zee stroomt
in langzame statigheid.
|
||||
12. |
Das Schloß - Franz Kafka
01:53
|
|||
13. |
Romance - Jeux Interdits
01:41
|
Streaming and Download help
If you like Jesse Dorrestijn, you may also like:
Bandcamp Daily your guide to the world of Bandcamp